1 Toen nu de wederpartijders van Juda en Benjamin hoorden, dat de kinderen der gevangenis den HEERE, den God Israëls, den tempel bouwden; 2 Zo kwamen zij aan tot Zerubbabel,…
1 Toen nu de zevende maand aankwam, en de kinderen Israëls in de steden waren, verzamelde zich het volk, als een enig man, te Jeruzalem. 2 En Jesua, de zoon…
1 Dit zijn de kinderen van dat landschap, die optogen uit de gevangenis, van de weggevoerden, die Nebukadnezar, koning van Babel, weggevoerd had naar Babel, die naar Jeruzalem en Juda…
1 In het eerste jaar nu van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht wierd het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores,…
1 Toen ging David van daar, en ontkwam in de spelonk van Adullam. En zijn broeders hoorden het, en het ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts tot hem af.…
13 En zie, twee van hen gingen op denzelfden dag naar een vlek, dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs; 14 En zij spraken samen onder elkander…
1 Zo had dan wel ook het eerste verbond rechten van de gods dienst, en het wereldlijk heiligdom. 2 Want de tabernakel was toebereid, namelijk de eerste, in welken was…
1 En Israël verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de dochteren der Moabieten. 2 En zij nodigden het volk tot de slachtofferen harer goden; en het…
1 In het begin des koninkrijks van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda, geschiedde dit woord tot Jeremia, van den HEERE, zeggende: 2 Alzo zeide de HEERE tot mij:…
1 De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd…
17 En als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieën vallende, vraagde Hem: Goede Meester! wat zal ik doen, opdat ik het…
1 Maar Job antwoordde en zeide: 2 Hoe lang zult gijlieden mijn ziel bedroeven, en mij met woorden verbrijzelen? 3 Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u…