Job 8 van 12
21/04/2022

Job 8 van 12

Voorganger:
Serie:
Passage: Job 38:1-21, Job 39:34-38, Job 40:1-3
Plaats:

1 DAARNA antwoordde de HEERE Job uit een onweder en zeide:
2 Wie is hij die den raad verduistert met woorden zonder wetenschap?
3 Gord nu als een man uw lendenen, zo zal Ik u vragen, en onderricht Mij.
4 Waar waart gij toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt.
5 Wie heeft haar maten gezet? Want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken?
6 Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken? Of wie heeft haar hoeksteen gelegd?
7 Toen de morgensterren tezamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten.
8 Of wie heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak en uit de baarmoeder voortkwam?
9 Toen Ik de wolk tot haar kleding stelde, en de donkerheid tot haar windeldoek;
10 Toen Ik voor haar met Mijn besluit de aarde doorbrak, en zette grendel en deuren;
11 En zeide: Tot hiertoe zult gij komen en niet verder, en hier zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven.
12 Hebt gij van uw dagen den morgenstond geboden? Hebt gij den dageraad zijn plaats gewezen;
13 Opdat hij de einden der aarde vatten zou, en de goddelozen uit haar uitgeschud zouden worden?
14 Dat zij veranderd zou worden gelijk zegelleem, en zij gesteld worden als een kleed?
15 En dat van de goddelozen hun licht geweerd worde, en de hoge arm worde gebroken?
16 Zijt gij gekomen tot aan de oorsprongen der zee? En hebt gij in het onderste des afgronds gewandeld?
17 Zijn u de poorten des doods ontdekt? En hebt gij gezien de poorten van de schaduw des doods?
18 Zijt gij met uw verstand gekomen tot aan de breedten der aarde? Geef het te kennen, indien gij dit alles weet.
19 Waar is de weg waar het licht woont? En de duisternis, waar is haar plaats?
20 Dat gij dat brengen zoudt tot zijn pale, en dat gij merken zoudt de paden zijns huizes?
21 Gij weet het, want gij waart toen geboren, en uw dagen zijn vele in getal.

34 En de HEERE antwoordde Job en zeide:
35 Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop.
36 Toen antwoordde Job den HEERE en zeide:
37 Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond.
38 Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren.

1 EN de HEERE antwoordde Job uit een onweder en zeide:
2 Gord nu als een man uw lendenen; Ik zal u vragen, en onderricht Mij.
3 Zult gij ook Mijn oordeel tenietmaken? Zult gij Mij verdoemen, opdat gij rechtvaardig zijt?

Onderwerpen:

Geef een reactie