Job 4 van 12
19/04/2022

Job 4 van 12

Voorganger:
Serie:
Passage: Job 2:1-10
Plaats:

1 WEDEROM was er een dag, als de kinderen Gods kwamen om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam om zich voor den HEERE te stellen.
2 Toen zeide de HEERE tot den satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE en zeide: Van om te trekken op de aarde en van die te doorwandelen.
3 En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt om hem te verslinden zonder oorzaak.
4 Toen antwoordde de satan den HEERE en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.
5 Doch strek nu Uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen!
6 En de HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch verschoon zijn leven.
7 Toen ging de satan uit van het aangezicht des HEEREN, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn schedel toe.
8 En hij nam zich een potscherf om zich daarmede te schrabben, en hij zat neder in het midden der as.
9 Toen zeide zijn huisvrouw tot hem: Houdt gij nog vast aan uw oprechtheid? Zegen God en sterf.
10 Maar hij zeide tot haar: Gij spreekt als een der zottinnen spreekt; ja, zouden wij het goede van God ontvangen en het kwade niet ontvangen? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet.

Onderwerpen:

24 comments

Geef een reactie