Job 3 van 12
13 Er was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochters aten en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene,
14 Dat een bode tot Job kwam en zeide: De runderen waren ploegende en de ezelinnen weidende aan hun zijden;
15 Doch de Sabeeƫrs deden een inval en namen ze en sloegen de jongens met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen.
16 Als deze nog sprak, zo kwam een ander en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel en ontstak onder de schapen en onder de jongens en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen.
17 Als deze nog sprak, zo kwam een ander en zeide: De Chaldeeƫn stelden drie hopen en vielen op de kemels aan en namen ze en sloegen de jongens met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen.
18 Als deze nog sprak, zo kwam een ander en zeide: Uw zonen en uw dochters aten en dronken wijn in het huis van hun broeder, den eerstgeborene;
19 En zie, een grote wind kwam van over de woestijn en stiet aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, dat zij stierven; en ik ben maar alleen ontkomen om het u aan te zeggen.
20 Toen stond Job op en scheurde zijn mantel en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde en boog zich neder;
21 En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen en naakt zal ik daarheen wederkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd.
22 In dit alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds toe.