Job 2 van 12
18/04/2022

Job 2 van 12

Voorganger:
Serie:
Passage: Job 1:6-12
Plaats:

6 Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
7 Toen zeide de HEERE tot den satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE en zeide: Van om te trekken op de aarde en van die te doorwandelen.
8 En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.
9 Toen antwoordde de satan den HEERE en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest?
10 Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem en voor zijn huis en voor al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken in het land.
11 Maar toch strek nu Uw hand uit en tast aan alles wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen!
12 En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN.

Onderwerpen:

33 comments

Geef een reactie