
Jezus gaande over het meer, de nood (geestelijk) van de discipelen
Psalm 93;
1 DE HEERE regeert, Hij is met hoogheid bekleed, de HEERE is bekleed met sterkte, Hij heeft Zich omgord. Ook is de wereld bevestigd, zij zal niet wankelen.
2 Van toen aan is Uw troon bevestigd; Gij zijt van eeuwigheid af.
3 De rivieren verheffen, o HEERE, de rivieren verheffen haar bruisen; de rivieren verheffen haar aanstoting;
4 Doch de HEERE in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van grote wateren, dan de geweldige baren der zee.
5 Uw getuigenissen zijn zeer getrouw; de heiligheid is Uwen huize sierlijk, HEERE, tot lange dagen.
Markus 6;
45 En terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan en vooruit te varen aan de andere zijde tegenover Bethsáïda, terwijl Hij de schare van Zich zou laten.
46 En als Hij denzelven hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden.
47 En als het nu avond was geworden, zo was het schip in het midden van de zee, en Hij was alleen op het land.
48 En Hij zag dat zij zich zeer pijnigden om het schip voort te krijgen (want de wind was hun tegen). En omtrent de vierde wake des nachts kwam Hij tot hen, wandelende op de zee, en wilde hun voorbijgaan.
49 En zij, ziende Hem wandelen op de zee, meenden dat het een spooksel was, en schreeuwden zeer.
50 Want zij zagen Hem allen en werden ontroerd; en terstond sprak Hij met hen en zeide tot hen: Zijt welgemoed, Ik ben het, vreest niet.
51 En Hij klom tot hen in het schip, en de wind stilde; en zij ontzetten zich bovenmate zeer in zichzelven en waren verwonderd.
52 Want zij hadden niet gelet op het wonder der broden; want hun hart was verhard.