Het leven van Jozef 6/28
10 En het geschiedde als zij Jozef dag op dag aansprak, en hij naar haar niet hoorde om bij haar te liggen en bij haar te zijn,
11 Zo gebeurde het op zulk een dag, dat hij in het huis kwam om zijn werk te doen; en niemand van de lieden des huizes was daar binnenshuis.
12 En zij greep hem bij zijn kleed, zeggende: Lig bij mij. En hij liet zijn kleed in haar hand en vluchtte, en ging uit naar buiten.
13 En het geschiedde als zij zag dat hij zijn kleed in haar hand gelaten had, en naar buiten gevlucht was,
14 Zo riep zij de lieden van haar huis en sprak tot hen, zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen man ingebracht om met ons te spotten; hij is tot mij gekomen om bij mij te liggen, en ik heb geroepen met luider stem;
15 En het geschiedde als hij hoorde dat ik mijn stem verhief en riep, zo liet hij zijn kleed bij mij en vluchtte en ging uit naar buiten.
16 En zij legde zijn kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam.
17 Toen sprak zij tot hem naar diezelve woorden, zeggende: De Hebreeuwse knecht, dien gij ons hebt ingebracht, is tot mij gekomen om met mij te spotten.
18 En het is geschied, als ik mijn stem verhief en riep, dat hij zijn kleed bij mij liet en vluchtte naar buiten.
19 En het geschiedde als zijn heer de woorden zijner huisvrouw hoorde, die zij tot hem sprak, zeggende: Naar deze zelve woorden heeft mij uw knecht gedaan, zo ontstak zijn toorn.
20 En Jozefs heer nam hem en leverde hem in het gevangenhuis, ter plaatse waar des konings gevangenen gevangen waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis.
21 Doch de HEERE was met Jozef en wendde Zijn goedertierenheid tot hem, en gaf hem genade in de ogen van den overste van het gevangenhuis.
22 En de overste van het gevangenhuis gaf al de gevangenen die in het gevangenhuis waren, in Jozefs hand; en al wat zij daar deden, deed hij.
23 De overste van het gevangenhuis zag gans op geen ding dat in zijn hand was, overmits dat de HEERE met hem was; en wat hij deed, dat deed de HEERE wel gedijen.