Dordtse leerregels hfdst 3&4 paragraaf 14 en 15 15/33
27/07/2022

Dordtse leerregels hfdst 3&4 paragraaf 14 en 15 15/33

Voorganger:
Passage: Efeze 2:1-10
Plaats:

Van des mensen verdorvenheid en bekering tot God, en de manier van deze
14
Zo is dan het geloof een gave Gods; niet omdat het aan den vrijen wil des mensen van God wordt aangeboden, maar omdat het den mens metterdaad wordt medegedeeld, ingegeven en ingestort; ook niet daarom dat God alleen de macht om te geloven zou geven, en daarna de toestemming of het daadwerkelijk geloven van den vrijen wil des mensen verwachten; maar omdat Hij, Die daar werkt het willen en het werken, ja, alles werkt in allen, in den mens teweegbrengt beide, den wil om te geloven en het geloof zelf.

15
Deze genade is God aan niemand schuldig; want wat zou Hij schuldig zijn dengene die Hem niets eerst geven kan, opdat het hem vergolden worde? Ja, wat zou God dien schuldig zijn die van zichzelven niet anders heeft dan zonde en leugen?

Diegene dan die deze genade ontvangt, die is Gode alleen daarvoor eeuwige dankbaarheid schuldig, en dankt Hem ook daarvoor; diegene die deze genade niet ontvangt, die acht ook deze geestelijke dingen gans niet en behaagt zichzelven in het zijne; of, zorgeloos zijnde, roemt hij ijdellijk dat hij heeft hetgeen hij niet heeft. Voorts, van diegenen die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren, moet men naar het voorbeeld der apostelen het beste oordelen en spreken; want het binnenste des harten is ons onbekend.

Onderwerpen:

20 comments

Geef een reactie