De gelijkenis van de verloren zoon 2/6
24/05/2022

De gelijkenis van de verloren zoon 2/6

Voorganger:
Passage: Lukas 15:11-32

11 En Hij zeide: Een zeker mens had twee zonen.
12 En de jongste van hen zeide tot den vader: Vader, geef mij het deel des goeds dat mij toekomt. En hij deelde hun het goed.
13 En niet vele dagen daarna, de jongste zoon alles bijeenvergaderd hebbende, is weggereisd in een vergelegen land, en heeft aldaar zijn goed doorgebracht, levende overdadiglijk.
14 En als hij het alles verteerd had, werd er een grote hongersnood in datzelve land, en hij begon gebrek te lijden.
15 En hij ging heen en voegde zich bij een van de burgers van datzelve land; en die zond hem op zijn land om de zwijnen te weiden.
16 En hij begeerde zijn buik te vullen met den draf, dien de zwijnen aten; en niemand gaf hem dien.
17 En tot zichzelven gekomen zijnde, zeide hij: Hoevele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood, en ik verga van honger!
18 Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u;
19 En ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden; maak mij als een van uw huurlingen.
20 En opstaande ging hij naar zijn vader. En als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toelopende viel hem om zijn hals en kuste hem.
21 En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u, en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden.
22 Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed en doet het hem aan, en geeft een ring aan zijn hand en schoenen aan de voeten;
23 En brengt het gemeste kalf en slacht het; en laat ons eten en vrolijk zijn;
24 Want deze mijn zoon was dood en is weder levend geworden; en hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn.
25 En zijn oudste zoon was in het veld; en alzo hij kwam en het huis genaakte, hoorde hij het gezang en het gerei.
26 En tot zich geroepen hebbende een van de knechten, vraagde wat dat mocht zijn.
27 En deze zeide tot hem: Uw broeder is gekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond wederontvangen heeft.
28 Maar hij werd toornig en wilde niet ingaan. Zo ging dan zijn vader uit en bad hem.
29 Doch hij antwoordende zeide tot den vader: Zie, ik dien u nu zovele jaren en heb nooit uw gebod overtreden, en gij hebt mij nooit een bokje gegeven, opdat ik met mijn vrienden mocht vrolijk zijn.
30 Maar als deze uw zoon gekomen is, die uw goed met hoeren doorgebracht heeft, zo hebt gij hem het gemeste kalf geslacht.
31 En hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij, en al het mijne is uwe.
32 Men behoorde dan vrolijk en blijde te zijn; want deze uw broeder was dood en is weder levend geworden; en hij was verloren en is gevonden.

24 comments

Geef een reactie