De Bijbel open Deel 2 aflevering 12 Jozua 21
08/12/2022

De Bijbel open Deel 2 aflevering 12 Jozua 21

Voorganger:
Passage: Jozua 21

1 TOEN naderden de hoofden der vaderen der Levieten tot Eleázar, den priester, en tot Jozua, den zoon van Nun, en tot de hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israëls.
2 En zij spraken tot hen te Silo in het land Kanaän, zeggende: De HEERE heeft geboden door den dienst van Mozes, dat men ons steden te bewonen geven zou, en haar voorsteden voor onze beesten.
3 Daarom gaven de kinderen Israëls den Levieten van hun erfdeel, naar den mond des HEEREN, deze steden en de voorsteden derzelve.
4 Toen ging het lot uit voor de huisgezinnen der Kahathieten; en voor de kinderen van Aäron, den priester, uit de Levieten, waren van den stam van Juda, en van den stam van Simeon, en van den stam van Benjamin door het lot, dertien steden.
5 En aan de overgebleven kinderen van Kahath vielen, bij het lot, van de huisgezinnen van den stam van Efraïm en van den stam van Dan en van den halven stam van Manasse, tien steden.
6 En aan de kinderen van Gerson, van de huisgezinnen van den stam van Issaschar en van den stam van Aser en van den stam van Naftali en van den halven stam van Manasse in Basan, bij het lot, dertien steden.
7 Aan de kinderen van Merári naar hun huisgezinnen, van den stam van Ruben en van den stam van Gad en van den stam van Zebulon, twaalf steden.
8 Alzo gaven de kinderen Israëls den Levieten deze steden en haar voorsteden, bij het lot, gelijk de HEERE geboden had door den dienst van Mozes.
9 Verder gaven zij van den stam der kinderen van Juda en van den stam der kinderen van Simeon deze steden, die men bij name noemde,
10 Dat zij waren van de kinderen van Aäron, van de huisgezinnen der Kahathieten, uit de kinderen van Levi; want het eerste lot was hunne.
11 Zo gaven zij hun de stad van Arba, den vader van Anok (zij is Hebron) op den berg van Juda, en haar voorsteden rondom haar.
12 Maar het veld der stad en haar dorpen gaven zij Kaleb, den zoon van Jefunne, tot zijn bezitting.
13 Alzo gaven zij aan de kinderen van den priester Aäron de vrijstad des doodslagers, Hebron en haar voorsteden, en Libna en haar voorsteden,
14 En Jatthir en haar voorsteden, en Estemóa en haar voorsteden,
15 En Holon en haar voorsteden, en Debir en haar voorsteden,
16 En Ain en haar voorsteden, en Jutta en haar voorsteden, en Beth-Sémes en haar voorsteden: negen steden van deze twee stammen.
17 En van den stam van Benjamin: Gíbeon en haar voorsteden, Geba en haar voorsteden,
18 Anathoth en haar voorsteden, en Almon en haar voorsteden: vier steden.
19 Al de steden der kinderen van Aäron, der priesters, waren dertien steden en haar voorsteden.
20 De huisgezinnen nu der kinderen van Kahath, de Levieten die overgebleven waren van de kinderen van Kahath, die hadden de steden huns lots van den stam van Efraïm.
21 En zij gaven hun Sichem, een vrijstad des doodslagers, en haar voorsteden, op den berg van Efraïm, en Gezer en haar voorsteden,
22 En Kibzáïm en haar voorsteden, en Beth-Hóron en haar voorsteden: vier steden.
23 En van den stam van Dan: Elteké en haar voorsteden, Gíbbethon en haar voorsteden,
24 Ajálon en haar voorsteden, Gath-Rimmon en haar voorsteden: vier steden.
25 En van den halven stam van Manasse: Tháänach en haar voorsteden, en Gath-Rimmon en haar voorsteden: twee steden.
26 Al de steden voor de huisgezinnen der overige kinderen van Kahath zijn tien, met haar voorsteden.
27 En aan de kinderen van Gerson, van de huisgezinnen der Levieten, van den halven stam van Manasse: de vrijstad des doodslagers, Golan in Basan, en haar voorsteden, en Beësthera en haar voorsteden: twee steden.
28 En van den stam van Issaschar: Kisjon en haar voorsteden, en Dobrath en haar voorsteden,
29 Jarmuth en haar voorsteden, En-Gannim en haar voorsteden: vier steden.
30 En van den stam van Aser: Misal en haar voorsteden, Abdon en haar voorsteden,
31 En Helkath en haar voorsteden, en Rehob en haar voorsteden: vier steden.
32 En van den stam van Naftali: de vrijstad des doodslagers, Kedes in Galiléa en haar voorsteden, en Hammoth-Dor en haar voorsteden, en Kartan en haar voorsteden: drie steden.
33 Al de steden der Gersonieten naar hun huisgezinnen zijn dertien steden en haar voorsteden.
34 Den huisgezinnen nu der kinderen van Merári, der overige Levieten, werd gegeven van den stam van Zebulon: Jokneam en haar voorsteden, Karta en haar voorsteden,
35 Dimna en haar voorsteden, Náhalal en haar voorsteden: vier steden.
36 En van den stam van Ruben: Bezer en haar voorsteden, en Jahza en haar voorsteden,
37 Kedémoth en haar voorsteden, en Mefáäth en haar voorsteden: vier steden.
38 Van den stam van Gad nu: de vrijstad des doodslagers, Ramoth in Gilead en haar voorsteden, en Mahanáïm en haar voorsteden,
39 Hesbon en haar voorsteden, Jáëzer en haar voorsteden: al die steden zijn vier.
40 Al die steden waren van de kinderen van Merári naar hun huisgezinnen, die nog overig waren van de huisgezinnen der Levieten; en hun lot was twaalf steden.
41 Al de steden der Levieten, in het midden van de erfenis der kinderen Israëls, waren acht en veertig steden en haar voorsteden.
42 Deze steden waren elk met haar voorsteden rondom haar; alzo was het met al die steden.
43 Alzo gaf de HEERE aan Israël het ganse land dat Hij gezworen had hun vaderen te geven, en zij beërfden het en woonden daarin.
44 En de HEERE gaf hun rust rondom, naar alles wat Hij hun vaderen gezworen had; en er bestond niet één man van al hun vijanden voor hun aangezicht; al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand.
45 Er viel niet één woord van al de goede woorden die de HEERE gesproken had tot het huis Israëls, het kwam altemaal.

22 comments

Geef een reactie