De Bijbel open Deel 1 aflevering 4 Jozua 2:1-11
1 JOZUA nu, de zoon van Nun, had twee mannen die heimelijk verspieden zouden, gezonden van Sittim, zeggende: Gaat heen, bezichtigt het land en Jericho. Zij dan gingen en kwamen ten huize van een vrouw, een hoer, wier naam was Rachab, en zij sliepen daar.
2 Toen werd den koning te Jericho geboodschapt, zeggende: Zie, in dezen nacht zijn hier mannen gekomen van de kinderen Israƫls, om dit land te doorzoeken.
3 Daarom zond de koning van Jericho tot Rachab, zeggende: Breng de mannen uit die tot u gekomen zijn, die te uwen huize gekomen zijn, want zij zijn gekomen om het ganse land te doorzoeken.
4 Maar die vrouw had die beide mannen genomen en zij had hen verborgen, en zeide aldus: Er zijn mannen tot mij gekomen, maar ik wist niet vanwaar zij waren.
5 En het geschiedde als men de poort zou sluiten, als het duister was, dat die mannen uitgingen; ik weet niet waarheen die mannen gegaan zijn; jaagt hen haastelijk na, want gij zult hen achterhalen.
6 Maar zij had hen op het dak doen klimmen, en zij had hen verstoken onder de vlasstoppelen die van haar op het dak beschikt waren.
7 Die mannen nu jaagden hen na op den weg van de Jordaan tot aan de veren; en men sloot de poort toe, nadat zij uitgegaan waren die hen najaagden.
8 Eer zij nu sliepen, zo klom zij tot hen op, op het dak.
9 En zij sprak tot die mannen: Ik weet dat de HEERE u dit land gegeven heeft, en dat ulieder verschrikking op ons gevallen is en dat al de inwoners dezes lands voor ulieder aangezicht gesmolten zijn.
10 Want wij hebben gehoord dat de HEERE de wateren der Schelfzee uitgedroogd heeft voor ulieder aangezicht, toen gij uit Egypte gingt; en wat gijlieden den twee koningen der Amorieten, Sihon en Og, gedaan hebt, die op gene zijde der Jordaan waren, dewelke gijlieden verbannen hebt.
11 Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart en er bestaat geen moed meer in iemand vanwege ulieder tegenwoordigheid; want de HEERE ulieder God is een God boven in den hemel en beneden op de aarde.