Daniël 1/14
10/10/2022

Daniël 1/14

Voorganger:
Serie:
Passage: Daniël 1:1-7

1 IN het derde jaar des koninkrijks van Jójakim, den koning van Juda, kwam Nebukadnézar, de koning van Babel, te Jeruzalem en belegerde haar.
2 En de Heere gaf Jójakim, den koning van Juda, in zijn hand, en een deel der vaten van het huis Gods; en hij bracht ze in het land Sínear, in het huis zijns gods; en de vaten bracht hij in het schathuis zijns gods.
3 En de koning zeide tot Aspenaz, den overste zijner kamerlingen, dat hij voorbrengen zou enigen uit de kinderen Israëls, te weten uit het koninklijk zaad en uit de prinsen;
4 Jongelingen aan dewelke geen gebrek was, maar schoon van aangezicht, en vernuftig in alle wijsheid, en ervaren in wetenschap, en kloek van verstand, en in dewelke bekwaamheid was om te staan in des konings paleis; en dat men hen onderwees in de boeken en spraak der Chaldeeën.
5 En de koning verordineerde hun wat men hun dag bij dag geven zou van de stukken der spijze des konings, en van den wijn zijns dranks, en dat men hen drie jaren alzo optoog, en dat zij ten einde derzelve zouden staan voor het aangezicht des konings.
6 Onder dezelve nu waren uit de kinderen van Juda: Daniël, Hanánja, Mísaël en Azárja.
7 En de overste der kamerlingen gaf hun andere namen, en Daniël noemde hij Béltsazar, en Hanánja Sadrach, en Mísaël Mesach, en Azárja Abed-nego.

32 comments

Geef een reactie