Bijbel studie Daniël 3 van 23
1 IN het tweede jaar nu des koninkrijks van Nebukadnézar droomde Nebukadnézar dromen; daarvan werd zijn geest verslagen en zijn slaap werd in hem gebroken.
2 Toen zeide de koning dat men roepen zou de tovenaars en de sterrenkijkers en de guichelaars en de Chaldeeën, om den koning zijn dromen te kennen te geven; zij nu kwamen en stonden voor het aangezicht des konings.
3 En de koning zeide tot hen: Ik heb een droom gedroomd; en mijn geest is ontsteld, om dien droom te weten.
4 Toen spraken de Chaldeeën tot den koning in het Syrisch: O koning, leef in eeuwigheid; zeg uw knechten den droom, zo zullen wij de uitlegging te kennen geven.
5 De koning antwoordde en zeide tot de Chaldeeën: De zaak is mij ontgaan; indien gij mij den droom en zijn uitlegging niet bekendmaakt, gij zult in stukken gehouwen worden, en uw huizen zullen tot een drekhoop gemaakt worden.
6 Maar indien gijlieden den droom en zijn uitlegging te kennen geeft, zo zult gij geschenken en gaven en grote eer van mij ontvangen; daarom, geeft mij den droom en zijn uitlegging te kennen.
7 Zij antwoordden ten tweeden male en zeiden: De koning zegge zijn knechten den droom, dan zullen wij de uitlegging te kennen geven.
8 De koning antwoordde en zeide: Ik weet vastelijk dat gijlieden den tijd uitkoopt, dewijl gij ziet dat de zaak mij ontgaan is.
9 Indien gijlieden mij dien droom niet te kennen geeft, ulieder vonnis is enerlei; daarom hebt gij een leugenachtig en verdicht woord voor mij te zeggen bereid, totdat de tijd verandere. Daarom, zegt mij den droom, dan zal ik weten dat gij mij deszelfs uitlegging zult te kennen geven.
10 De Chaldeeën antwoordden voor den koning en zeiden: Er is geen mens op den aardbodem, die des konings woord zou kunnen te kennen geven; daarom is er geen koning, grote of heerser, die zulk een zaak begeerd heeft van enigen tovenaar of sterrenkijker of Chaldeeër.
11 Want de zaak die de koning begeert, is te zwaar; en er is niemand anders die dezelve voor den koning te kennen kan geven, dan de goden welker woning bij het vlees niet is.
12 Daarom werd de koning toornig en zeer verbolgen, en zeide dat men al de wijzen te Babel zou ombrengen.
13 Die wet dan ging uit, en de wijzen werden gedood; men zocht ook Daniël en zijn metgezellen, om gedood te worden.
14 Toen bracht Daniël een raad en oordeel in aan Arioch, den overste der trawanten des konings, die uitgetogen was om de wijzen van Babel te doden.
15 Hij antwoordde en zeide tot Arioch, den bevelhebber des konings: Waarom zou de wet van des konings wege zo verhaast worden? Toen gaf Arioch aan Daniël de zaak te kennen.
16 En Daniël ging in en verzocht van den koning, dat hij hem een bestemden tijd wilde geven dat hij den koning de uitlegging te kennen gave.
17 Toen ging Daniël naar zijn huis, en hij gaf de zaak aan zijn metgezellen Hanánja, Mísaël en Azárja te kennen;
18 Opdat zij van den God des hemels barmhartigheden verzochten over deze verborgenheid, dat Daniël en zijn metgezellen met de overige wijzen van Babel niet omkwamen.
19 Toen werd aan Daniël in een nachtgezicht de verborgenheid geopenbaard; toen loofde Daniël den God des hemels.
20 Daniël antwoordde en zeide: De Naam Gods zij geloofd van eeuwigheid tot in eeuwigheid, want Zijne is de wijsheid en de kracht.
21 Want Hij verandert de tijden en stonden, Hij zet de koningen af en Hij bevestigt de koningen; Hij geeft den wijzen wijsheid, en wetenschap dengenen die verstand hebben;
22 Hij openbaart diepe en verborgen dingen; Hij weet wat in het duister is, want het licht woont bij Hem.
23 Ik dank en ik loof U, o God mijner vaderen, omdat Gij mij wijsheid en kracht gegeven hebt, en mij nu bekendgemaakt hebt wat wij van U verzocht hebben, want Gij hebt ons des konings zaak bekendgemaakt.
24 Daarom ging Daniël in tot Arioch, dien de koning gesteld had om de wijzen van Babel om te brengen; hij ging heen en zeide aldus tot hem: Breng de wijzen van Babel niet om, maar breng mij in voor den koning, en ik zal den koning de uitlegging te kennen geven.
25 Toen bracht Arioch met haast Daniël in voor den koning, en hij sprak alzo tot hem: Ik heb een man van de gevankelijk weggevoerden van Juda gevonden, die den koning de uitlegging zal bekendmaken.
26 De koning antwoordde en zeide tot Daniël, wiens naam Béltsazar was: Zijt gij machtig mij bekend te maken den droom dien ik gezien heb, en zijn uitlegging?
27 Daniël antwoordde voor den koning en zeide: De verborgenheid die de koning eist, kunnen de wijzen, de sterrenkijkers, de tovenaars en de waarzeggers den koning niet te kennen geven;
28 Maar er is een God in den hemel, Die verborgenheden openbaart; Die heeft den koning Nebukadnézar bekendgemaakt wat er geschieden zal in het laatste der dagen. Uw droom en de gezichten uws hoofds op uw leger zijn deze: