Bijbel studie Daniël 19 van 23
03/05/2022

Bijbel studie Daniël 19 van 23

Voorganger:
Passage: Daniël 10

1 IN het derde jaar van Kores, den koning van Perzië, werd aan Daniël, wiens naam genoemd werd Béltsazar, een zaak geopenbaard; en die zaak is de waarheid, doch in een gezetten groten tijd; en hij verstond die zaak en hij had verstand van het gezicht.
2 In die dagen was ik, Daniël, treurende drie weken der dagen.
3 Begeerlijke spijze at ik niet, en vlees noch wijn kwam in mijn mond; ook zalfde ik mij gans niet, totdat die drie weken der dagen vervuld waren.
4 En op den vier en twintigsten dag der eerste maand, zo was ik aan den oever der grote rivier, welke is Hiddékel.
5 En ik hief mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man met linnen bekleed, en Zijn lendenen waren omgord met fijn goud van Ufaz.
6 En Zijn lichaam was gelijk een turkoois, en Zijn aangezicht gelijk de gedaante des bliksems, en Zijn ogen gelijk vurige fakkels, en Zijn armen en Zijn voeten gelijk de verve van gepolijst koper; en de stem Zijner woorden was gelijk de stem ener menigte.
7 En ik, Daniël, alleen zag dat gezicht, maar de mannen die bij mij waren, zagen dat gezicht niet; doch een grote verschrikking viel op hen en zij vloden om zich te versteken.
8 Ik dan werd alleen overgelaten en zag dit grote gezicht, en er bleef in mij geen kracht over; en mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving, zodat ik geen kracht behield.
9 En ik hoorde de stem Zijner woorden; en toen ik de stem Zijner woorden hoorde, zo viel ik in een diepen slaap op mijn aangezicht, met mijn aangezicht ter aarde.
10 En zie, een hand roerde mij aan, en maakte dat ik mij bewoog op mijn knieën en de palmen mijner handen.
11 En hij zeide tot mij: Daniël, gij zeer gewenste man, merk op de woorden die ik tot u spreken zal, en sta op uw standplaats, want ik ben alsnu tot u gezonden. En toen hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende.
12 Toen zeide hij tot mij: Vrees niet, Daniël, want van den eersten dag aan dat gij uw hart begaaft om te verstaan en om uzelven te verootmoedigen voor het aangezicht uws Gods, zijn uw woorden gehoord, en om uwer woorden wil ben ik gekomen.
13 Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië.
14 Nu ben ik gekomen om u te doen verstaan hetgeen dat uw volk bejegenen zal in het vervolg der dagen, want het gezicht is nog voor vele dagen.
15 En toen hij deze woorden met mij sprak, sloeg ik mijn aangezicht ter aarde en ik werd stom.
16 En zie, Een, den mensenkinderen gelijk, raakte mijn lippen aan; toen deed ik mijn mond open en ik sprak en zeide tot Dien Die tegenover mij stond: Mijn Heere, om des gezichts wil keren zich mijn weeën over mij, zodat ik geen kracht behoud.
17 En hoe kan de knecht van dezen mijn Heere spreken met dien mijn Heere? Want wat mij aangaat, van nu af bestaat geen kracht in mij, en geen adem is in mij overgebleven.
18 Toen raakte mij wederom aan Een, als in de gedaante van een mens, en Hij versterkte mij.
19 En Hij zeide: Vrees niet, gij zeer gewenste man, vrede zij u, wees sterk, ja, wees sterk. En terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt, en zeide: Mijn Heere spreke, want Gij hebt mij versterkt.
20 Toen zeide hij: Weet gij waarom dat ik tot u gekomen ben? Doch nu zal ik wederkeren om te strijden tegen den vorst der Perzen; en als ik zal uitgegaan zijn, zie, zo zal de vorst van Griekenland komen.
21 Doch ik zal u te kennen geven hetgeen dat getekend is in het geschrift der waarheid; en er is niet één die zich met mij versterkt tegen dezen, dan uw vorst Michaël.

Geef een reactie