Amos adventsprediking van de Dag van de Heere
14/12/2022

Amos adventsprediking van de Dag van de Heere

Voorganger:
Serie:
Passage: Amos 5:18-27, Amos 6:1-14

Amos 5:
18 Wee dien die des HEEREN dag begeren! Waartoe toch zal ulieden de dag des HEEREN zijn? Hij zal duisternis wezen, en geen licht.
19 Als wanneer iemand vlood voor het aangezicht eens leeuws, en hem ontmoette een beer; of dat hij kwam in een huis, en leunde met zijn hand aan den wand, en hem beet een slang.
20 Zal dan niet des HEEREN dag duisternis zijn en geen licht? En donkerheid, zodat er geen glans aan zij?
21 Ik haat, Ik versmaad uw feesten, en Ik mag uw verbodsdagen niet rieken.
22 Want ofschoon gij Mij brandoffers offert, mitsgaders uw spijsoffers, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien.
23 Doe het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uwer luiten spel niet horen.
24 Maar laat het oordeel zich daarheen wentelen als de wateren, en de gerechtigheid als een sterke beek.
25 Hebt gij Mij veertig jaar in de woestijn slachtoffers en spijsoffer toegebracht, o huis Israëls?
26 Ja, gij droegt de tent van uw Melech en den Kijûn, uw beelden, de ster uws gods, dien gij uzelven hadt gemaakt.
27 Daarom zal Ik ulieden gevankelijk wegvoeren, ver boven Damascus heen, zegt de HEERE, Wiens Naam is God der heirscharen.
Amos 6:
1 WEE den gerusten te Sion en den zekeren op den berg van Samaría, die de voornaamsten zijn van de eerstelingen der volken, en tot dewelke die van het huis Israëls komen.
2 Gaat over naar Kalné en ziet toe, en gaat vandaar naar Hamath, de grote stad, en trekt af naar Gath der Filistijnen; of zij beter zijn dan deze koninkrijken, of hun landpale groter dan uw landpale.
3 Gij die den bozen dag verre stelt, en den stoel des gewelds nabij brengt.
4 Die daar liggen op elpenbenen bedsteden en weelderig zijn op hun koetsen, en eten de lammeren van de kudde, en de kalveren uit het midden van den meststal.
5 Die op het geklank der luit kwinkeleren, en bedenken zichzelven instrumenten der muziek, gelijk David.
6 Die wijn uit schalen drinken en zich zalven met de voortreffelijkste olie, maar bekommeren zich niet over de verbreking van Jozef.
7 Daarom zullen zij nu gevankelijk heengaan onder de voorsten die in gevangenis gaan; en het banket dergenen die weelderig zijn, zal wegwijken.
8 De Heere HEERE heeft gezworen bij Zichzelven (spreekt de HEERE, de God der heirscharen): Ik heb een gruwel van Jakobs hovaardij en Ik haat zijn paleizen; daarom zal Ik de stad en haar volheid overleveren.
9 En het zal geschieden, zo er tien mannen in enig huis zullen overgelaten zijn, dat zij sterven zullen.
10 En de naaste vriend zal een iegelijk van die opnemen, of die hem verbrandt, om de beenderen uit het huis uit te brengen, en zal zeggen tot dien die binnen de zijden van het huis is: Zijn er nog meer bij u? En hij zal zeggen: Niemand. Dan zal hij zeggen: Zwijg, want zij waren niet om des HEEREN Naam te vermelden.
11 Want zie, de HEERE geeft bevel, en Hij zal het grote huis slaan met inwatering, en het kleine huis met spleten.
12 Zullen ook paarden rennen op een steenrots? Zal men ook daarop met runderen ploegen? Want gijlieden hebt het recht in gal verkeerd, en de vrucht der gerechtigheid in alsem.
13 Gij die blijde zijt over een nietig ding; gij die zegt: Hebben wij ons niet door onze sterkte hoornen verkregen?
14 Want zie, Ik zal over ulieden, o huis Israëls, een volk verwekken, spreekt de HEERE, de God der heirscharen; die zullen ulieden drukken, vanwaar men komt te Hamath, tot aan de beek der wildernis.

Onderwerpen:

33 comments

Geef een reactie