11 Ook kwamen tot hem al zijn broeders en al zijn zusters en allen die hem tevoren gekend hadden, en aten brood met hem in zijn huis, en beklaagden hem…
1 TOEN antwoordde Job den HEERE en zeide: 2 Ik weet dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden. 3 Wie is hij, zegt Gij,…
1 EN de HEERE antwoordde Job uit een onweder en zeide: 2 Gord nu als een man uw lendenen; Ik zal u vragen, en onderricht Mij. 3 Zult gij ook…
1 TOEN antwoordde Job den HEERE en zeide: 2 Ik weet dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden. 3 Wie is hij, zegt Gij,…
1 DAARNA antwoordde de HEERE Job uit een onweder en zeide: 2 Wie is hij die den raad verduistert met woorden zonder wetenschap? 3 Gord nu als een man uw…
1 TOEN hielden die drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij in zijn ogen rechtvaardig was. 2 Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Barácheël, den…
12 Maar de wijsheid, vanwaar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? 13 De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het…
11 Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de…
1 WEDEROM was er een dag, als de kinderen Gods kwamen om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam om zich…
13 Er was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochters aten en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene, 14 Dat een bode tot Job…
6 Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam. 7 Toen…
1 ER was een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve man was oprecht en vroom en godvrezende en wijkende van het kwaad. 2 En hem…