Zoekt de Heere!
30/10/2022

Zoekt de Heere!

Voorganger:
Serie:
Passage: Amos 4:1-13, Amos 5:1-7

1 HOORT dit woord, gij koeien van Basan, gij die op den berg van Samaría zijt, die de armen verdrukt, die de nooddruftigen verplettert; gij die tot hunlieder heren zegt: Brengt aan, opdat wij drinken.
2 De Heere HEERE heeft gezworen bij Zijn heiligheid, dat er, zie, dagen over ulieden zullen komen, dat men u zal optrekken met haken en uw nakomelingen met visangels.
3 En gij zult door de bressen uitgaan, eenieder voor zich heen; en gij zult hetgeen in het paleis gebracht is, wegwerpen, spreekt de HEERE.
4 Komt te Bethel en overtreedt; te Gilgal, maakt des overtredens veel, en brengt uw offers des morgens, uw tienden om de drie dagen;
5 En rookt van het gedesemde een lofoffer en roept vrijwillige offers uit, doet het horen; want alzo hebt gij het gaarne, gij kinderen Israëls, spreekt de Heere HEERE.
6 Daarom heb Ik ulieden ook reinheid der tanden gegeven in al uw steden, en gebrek van brood in al uw plaatsen; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
7 Daartoe heb Ik ook den regen van ulieden geweerd, als er nog drie maanden waren tot den oogst, en heb doen regenen over de ene stad, maar over de andere stad niet doen regenen; het ene stuk land werd beregend, maar het andere stuk land waar het niet op regende, verdorde.
8 En twee, drie steden togen om tot één stad, opdat zij water mochten drinken, maar werden niet verzadigd; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
9 Ik heb ulieden geslagen met brandkoren en met honingdauw; de veelheid uwer hoven, en uwer wijngaarden, en uwer vijgenbomen, en uwer olijfbomen at de rups op; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
10 Ik heb de pestilentie onder ulieden gezonden, naar de wijze van Egypte; Ik heb uw jongelingen door het zwaard gedood en uw paarden gevankelijk laten wegvoeren; en Ik heb den stank uwer heirlegers zelfs in uw neus doen opgaan; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
11 Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sódom en Gomórra omkeerde, gij die waart als een vuurbrand dat uit den brand gered is; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.
12 Daarom zal Ik u alzo doen, o Israël; omdat Ik u dan dit doen zal, zo schik u, o Israël, om uw God te ontmoeten.
13 Want zie, Die de bergen formeert en den wind schept en den mens bekendmaakt wat zijn gedachte zij, Die den dageraad duisternis maakt en op de hoogten der aarde treedt, HEERE, God der heirscharen, is Zijn Naam.

1 HOORT dit woord dat Ik over ulieden ophef, een klaaglied, o huis Israëls.
2 De jonkvrouw Israëls is gevallen, zij zal niet weder opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand die haar opricht.
3 Want zo zegt de Heere HEERE: De stad die uitgaat met duizend, zal honderd overhouden, en die uitgaat met honderd, zal tien overhouden in het huis Israëls.
4 Want zo zegt de HEERE tot het huis Israëls: Zoekt Mij en leeft.
5 Maar zoekt Bethel niet, en komt niet te Gilgal, en gaat niet over naar Berséba; want Gilgal zal voorzeker gevankelijk worden weggevoerd, en Bethel zal worden tot niet.
6 Zoekt den HEERE en leeft; opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als een vuur en dat vertere, zodat er niemand zij die het blusse, in Bethel;
7 Die het recht in alsem verkeren, en de gerechtigheid ter aarde doen liggen.

Onderwerpen:

18 comments

Geef een reactie