
Huwelijk en gezin 4/5
18 Toen ging Mozes heen en keerde weder tot Jether, zijn schoonvader, en zeide tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik wederkere tot mijn broederen, die in Egypte zijn, en zie of zij nog leven. Jethro dan zeide tot Mozes: Ga in vrede.
19 Ook zeide de HEERE tot Mozes in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte; want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten.
20 Mozes dan nam zijn vrouw en zijn zonen, en voerde hen op een ezel en keerde weder in Egypteland; en Mozes nam den staf Gods in zijn hand.
21 En de HEERE zeide tot Mozes: Terwijl gij heentrekt om weder in Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; doch Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan.
22 Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël.
23 En Ik heb tot u gezegd: Laat Mijn zoon trekken, dat hij Mij diene; maar gij hebt geweigerd hem te laten trekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden.
24 En het geschiedde op den weg, in de herberg, dat de HEERE hem tegenkwam en zocht hem te doden.
25 Toen nam Zippóra een stenen mes en besneed de voorhuid haars zoons, en wierp ze voor zijn voeten, en zeide: Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom.
26 En Hij liet van hem af. Toen zeide zij: Bloedbruidegom, vanwege de besnijdenissen.
27 De HEERE zeide ook tot Aäron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging en ontmoette hem aan den berg Gods en hij kuste hem.
28 En Mozes gaf Aäron te kennen al de woorden des HEEREN, Die hem gezonden had, en al de tekenen die Hij hem bevolen had.
29 Toen ging Mozes en Aäron, en zij verzamelden al de oudsten der kinderen Israëls.
30 En Aäron sprak al de woorden die de HEERE tot Mozes gesproken had, en hij deed de tekenen voor de ogen des volks.
31 En het volk geloofde, en zij hoorden dat de HEERE de kinderen Israëls bezocht en dat Hij hun verdrukking zag, en zij neigden hun hoofden en aanbaden.