DL hoofdstuk 1: Volharding deel 3
04/03/2024

DL hoofdstuk 1: Volharding deel 3

Voorganger:
Passage: Hebreeen 6

Hebreeën 6:
1 DAAROM, nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren; niet wederom leggende het fundament van de bekering van dode werken, en van het geloof in God,
2 Van de leer der dopen, en van de oplegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwige oordeel.
3 En dit zullen wij ook doen, indien het God toelaat.
4 Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht geweest zijn en de hemelse gave gesmaakt hebben en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn,
5 En gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw,
6 En afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekering, als welke zichzelven den Zone Gods wederom kruisigen en openlijk te schande maken.
7 Want de aarde die den regen menigmaal op haar komende, indrinkt en bekwaam kruid voortbrengt voor degenen door welke zij ook gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God;
8 Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk en nabij de vervloeking, welker einde is tot verbranding.
9 Maar, geliefden, wij verzekeren ons van u betere dingen, en met de zaligheid gevoegd, hoewel wij alzo spreken.
10 Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en den arbeid der liefde, die gij aan Zijn Naam bewezen hebt, als die de heiligen gediend hebt en nog dient.
11 Maar wij begeren dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze tot de volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe;
12 Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven.
13 Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl Hij bij niemand die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven,
14 Zeggende: Waarlijk, zegenende zal Ik u zegenen en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen.
15 En alzo lankmoediglijk verwacht hebbende, heeft hij de belofte verkregen.
16 Want de mensen zweren wel bij den Meerdere dan zij zijn, en de eed tot bevestiging is denzelven een einde van alle tegenspreking;
17 Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daar is tussengekomen;
18 Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden;
19 Welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste des voorhangsels;
20 Waar de Voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizédek een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid.

Geef een reactie