De Bijbel open Deel 2 aflevering 4 Jozua 10:16-43
02/12/2022

De Bijbel open Deel 2 aflevering 4 Jozua 10:16-43

Voorganger:
Passage: Jozua 10:16-43

16 Maar die vijf koningen waren gevloden, en hadden zich verborgen in de spelonk bij Makkéda.
17 En Jozua werd geboodschapt, mits te zeggen: Die vijf koningen zijn gevonden, verborgen in de spelonk bij Makkéda.
18 Zo zeide Jozua: Wentelt grote stenen voor den mond der spelonk, en stelt mannen daarvoor om hen te bewaren.
19 Maar staat gijlieden niet stil, jaagt uw vijanden achterna en slaat hen in den staart; laat hen in hun steden niet komen, want de HEERE uw God heeft hen in uw hand gegeven.
20 En het geschiedde toen Jozua en de kinderen Israëls geëindigd hadden hen met een zeer groten slag te slaan, totdat zij vernield waren, en dat de overgeblevenen die van hen overgebleven waren, in de vaste steden gekomen waren,
21 Zo keerde al het volk tot Jozua in het leger bij Makkéda in vrede; niemand had zijn tong tegen de kinderen Israëls geroerd.
22 Daarna zeide Jozua: Opent den mond der spelonk, en brengt tot mij uit die vijf koningen, uit die spelonk.
23 Zij nu deden alzo en brachten tot hem uit die vijf koningen, uit de spelonk: den koning van Jeruzalem, den koning van Hebron, den koning van Jarmuth, den koning van Lachis, den koning van Eglon.
24 En het geschiedde als zij die koningen uitgebracht hadden tot Jozua, zo riep Jozua al de mannen Israëls en hij zeide tot de oversten des krijgsvolks, die met hem getogen waren: Treedt toe, zet uw voeten op de halzen dezer koningen. En zij traden toe en zetten hun voeten op hun halzen.
25 Toen zeide Jozua tot hen: Vreest niet en ontzet u niet, zijt sterk en hebt goeden moed; want alzo zal de HEERE al uw vijanden doen tegen dewelke gijlieden strijdt.
26 En Jozua sloeg hen daarna en doodde hen en hing hen aan vijf houten; en zij hingen aan de houten, tot den avond.
27 En het geschiedde ten tijde als de zon onderging, beval Jozua dat men hen van de houten afname, en zij wierpen hen in de spelonk alwaar zij verborgen geweest waren; en zij legden grote stenen voor den mond der spelonk, die daar zijn tot op dezen zelven dag.
28 Op denzelven dag nam ook Jozua Makkéda in en sloeg haar met de scherpte des zwaards; daartoe verbande hij derzelver koning, henlieden en alle ziel die daarin was; hij liet geen overigen overblijven; en hij deed den koning van Makkéda gelijk als hij den koning van Jericho gedaan had.
29 Toen toog Jozua door en gans Israël met hem, van Makkéda naar Libna, en hij krijgde tegen Libna.
30 En de HEERE gaf dezelve ook in de hand van Israël, met haar koning; en hij sloeg haar met de scherpte des zwaards, en alle ziel die daarin was; hij liet daarin geen overigen overblijven; en hij deed derzelver koning gelijk als hij den koning van Jericho gedaan had.
31 Toen toog Jozua voort en gans Israël met hem, van Libna naar Lachis; en hij belegerde haar en krijgde tegen haar.
32 En de HEERE gaf Lachis in de hand van Israël; en hij nam haar in op den tweeden dag, en hij sloeg haar met de scherpte des zwaards, en alle ziel die daarin was, naar alles wat hij Libna gedaan had.
33 Toen trok Horam, de koning van Gezer, op om Lachis te helpen; maar Jozua sloeg hem en zijn volk, totdat hij hem geen overigen overliet.
34 En Jozua trok voort van Lachis naar Eglon, en gans Israël met hem; en zij belegerden haar en krijgden tegen haar.
35 En zij namen haar in ten zelven dage, en sloegen haar met de scherpte des zwaards; en alle ziel die daarin was, verbande hij op denzelven dag, naar alles wat hij Lachis gedaan had.
36 Daarna toog Jozua op en gans Israël met hem, van Eglon naar Hebron, en zij krijgden tegen haar.
37 En zij namen haar in, en sloegen haar met de scherpte des zwaards, zo haar koning als al haar steden, en alle ziel die daarin was; hij liet niemand in het leven overblijven, naar alles wat hij Eglon gedaan had; en hij verbande haar en alle ziel die daarin was.
38 Toen keerde Jozua en gans Israël met hem naar Debir, en hij krijgde tegen haar.
39 En hij nam haar in, met haar koning, en al haar steden, en zij sloegen hen met de scherpte des zwaards en verbanden alle ziel die daarin was; hij liet geen overigen overblijven; gelijk als hij Hebron gedaan had, alzo deed hij Debir en haar koning, en gelijk als hij Libna en haar koning gedaan had.
40 Alzo sloeg Jozua het ganse land, het gebergte en het zuiden en de laagte en de aflopingen der wateren en al hun koningen; hij liet geen overigen overblijven, ja, hij verbande alles wat adem had, gelijk als de HEERE, de God Israëls, geboden had.
41 En Jozua sloeg hen van Kades-Barnéa en tot Gaza toe, ook het ganse land Gosen en tot Gíbeon toe.
42 En Jozua nam al deze koningen en hun land op eenmaal; want de HEERE, de God Israëls, streed voor Israël.
43 Toen keerde Jozua weder en gans Israël met hem, naar het leger te Gilgal.

15 comments

Geef een reactie