De Bijbel open Deel 1 aflevering 12 Jozua 7:1-9
1 MAAR de kinderen Israëls overtraden door overtreding met het verbannene; want Achan, de zoon van Charmi, den zoon van Zabdi, den zoon van Zerah, uit den stam van Juda, nam van het verbannene. Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen de kinderen Israëls.
2 Als Jozua mannen zond van Jericho naar Ai dat bij Beth-Aven ligt, aan het oosten van Bethel, zo sprak hij tot hen, zeggende: Trekt opwaarts en bespiedt het land. Die mannen nu trokken op en bespiedden Ai.
3 Daarna keerden zij weder naar Jozua en zeiden tot hem: Dat het ganse volk niet optrekke, dat er omtrent tweeduizend mannen of omtrent drieduizend mannen optrekken om Ai te slaan; vermoei daarheen al het volk niet, want zij zijn weinigen.
4 Alzo trokken derwaarts op van het volk omtrent drieduizend man; dewelke vloden voor het aangezicht der mannen van Ai.
5 En de mannen van Ai sloegen van dezelve omtrent zes en dertig man, en vervolgden hen van voor de poort tot Schebárim toe en sloegen hen in een afgang. Toen versmolt het hart des volks en het werd tot water.
6 Toen verscheurde Jozua zijn klederen en viel op zijn aangezicht ter aarde voor de ark des HEEREN, tot den avond toe, hij en de oudsten van Israël, en zij wierpen stof op hun hoofd.
7 En Jozua zeide: Ach Heere HEERE, waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand der Amorieten, om ons te verderven? Och, dat wij toch tevreden geweest en gebleven waren aan gene zijde der Jordaan!